Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9662

Datum uitspraak2008-08-08
Datum gepubliceerd2008-08-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/802012-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Poging doodslag resp. bedreiging door twee mannen (van 73 resp. 57 jaar) die stellen jarenlang vanwege hun homoseksuele geaardheid te zijn gepest door de plaatselijke jeugd. Rechtbank komt tot bewezenverklaring, namelijk dat één van de verdachten (verdachte K.) met zijn auto op twee fietsende jongens is ingereden en de ander (verdachte J. zie uitspraak LJN BD9645) vervolgens met een stok heeft gedreigd om de zichtbaar gewonde jongens te slaan. Volgt verwerping van het beroep op psychische overmacht, nu de mannen welbewust hebben gehandeld. Wat er ook van zij van de pesterijen, de rechtbank ziet daarin geen rechtvaardiging van het handelen van de verdachten. Verdachten hebben geen inzicht in het laakbare van hun handelen getoond, mede gezien hun reactie ter zitting op de schriftelijke slachtofferverklaring. Rechtbank legt in het geval van verdachte K. op terzake van poging doodslag: 8 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, de maximale 240 uur werkstraf, een rijontzegging voor 1 jaar en verbeurdverklaring van de auto. Voor de bedreiging na het ongeval door de andere verdachte (verdachte J.), legt de rechtbank op: 2 weken voorwaardelijke gevangenisstraf en 60 uur werkstraf.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Straf Meervoudige kamer Parketnummer: 06/802012-07 Uitspraak d.d.: 8 augustus 2008 Tegenspraak / dnip VONNIS in de zaak tegen: [verdachte K.], geboren te [plaats, 1934], wonende te [adres]. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juli 2008. De tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: 1. hij op of omstreeks 14 juli 2007 te Hoog-Keppel, althans in de gemeente Bronckhorst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn mededader in een auto is gestapt en/of vervolgens met die door hem, verdachte, bestuurde auto met hoge, althans met aanzienlijke snelheid van achteren op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] (die op dat moment voor verdachte en/of diens mededader fietste(n) ),is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; art 287 Wetboek van Strafrecht art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht ALTHANS, dat hij op of omstreeks 14 juli 2007 te Hoog-Keppel, althans in de gemeente Bronckhorst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn mededader in een auto is gestapt en/of vervolgens met die door hem, verdachte, bestuurde auto met hoge, althans met aanzienlijke snelheid van achteren op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] (die op dat moment voor verdachte en/of diens mededader fietste(n) ),is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; art 47 Wetboek van Strafrecht art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht ALTHANS, dat hij op of omstreeks 14 juli 2007 te Hoog-Keppel, althans in de gemeente Bronckhorst, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met een door hem, verdachte, bestuurde auto met hoge, althans met aanzienlijke snelheid van achteren heeft aangereden, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] en/of voornoemde [slachtoffer 2] letsel hebben/heeft bekomen en/of pijn hebben/heeft ondervonden; art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 2. hij op of omstreeks 14 juli 2007 te Hoog-Keppel, gemeente Bronckhorst, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers zijn/is verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend met een stok in een auto gestapt en/of vervolgens achter die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] aan gereden en/of met die auto op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] in gereden en/of, terwijl die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] gewond op de weg/grond lagen/zaten, met die stok in de hand(en) uit die auto gestapt en/of vervolgens naar/in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] gelopen ; art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht Taal- en/of schrijffouten Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Standpunt van het openbaar ministerie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde en vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde. Volgens haar is verdachte welbewust en met behoorlijke snelheid op de slachtoffers ingereden en heeft hij het risico op hun overlijden aanvaard. Van medeplegen door de partner van verdachte, medeverdachte [verdachte J.], van het onder 1 ten laste gelegde feit is geen sprake, nu niet bewezen kan worden dat deze wist of hoefde te weten dat verdachte het hem ten laste gelegde feit zou begaan. Standpunt van de verdediging De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. Hij heeft ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde betoogd dat uit de verklaringen omtrent de toedracht niet blijkt dat bij verdachte daadwerkelijk het oogmerk bestond om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven en dat hij met dát opzet in de auto zou zijn gestapt en van achteren op de jongens zou zijn ingereden. Ook valt uit de verklaringen niet af te leiden dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop zou hebben aanvaard. Voorts heeft verdachte betwist met hoge snelheid te hebben gereden. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman betoogd dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geen weet hebben gehad van het feit dat verdachte en zijn partner met een stok in de auto zijn gestapt en achter hen aan zijn gereden. Verder heeft hij aangevoerd dat de jongens al weg waren gerend toen verdachte en medeverdachte [verdachte J.] uit de auto stapten. De raadsman heeft zich met betrekking tot feit 1 subsidiair en meer subsidiair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie en de raadsman dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geen weet hebben gehad van het feit dat verdachte en zijn partner met een stok in de auto zijn gestapt en achter hen zijn aangereden. Als gevolg van de aanrijding is een andere, nieuwe, situatie ontstaan, waarbij de partner van verdachte met de stok uit de auto is gestapt. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet aan verdachte worden toegerekend, zodat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Bewijsmiddelen Uit de bewijsmiddelen worden de volgende redengevende feiten en omstandigheden afgeleid (eindnoot 1) . Feit 1 Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard (eindnoot 2) dat hij op zaterdag 14 juli 2007 met [slachtoffer 2] op de fiets naar het zwembad aan de Monumentenweg in Hoog-Keppel ging. In Laag-Keppel zag hij een homoseksuele man, met wie hij in het verleden een akkefietje had gehad toen bij het sneeuwballen gooien een sneeuwbal tegen diens ruit kwam. Hij fietste de man voorbij en stak zijn wijsvinger op. Toen ze 20 meter verder waren, schreeuwde de man dat hij terug moest komen of moest blijven staan. Hij en [slachtoffer 2] zijn doorgefietst. Vlakbij de ingang van het zwembad werden ze ineens geschept door een auto. Het ging zo hard dat hij op de voorruit en motorkap van de auto terecht kwam. Hij had veel pijn aan zijn arm, hoofd en schouder en hij zag direct veel bloed. Toen hij op de grond lag, zag hij ook [slachtoffer 2] liggen, die een grote hoofdwond had en hevig bloedde. Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard (eindnoot 3) dat hij op zaterdag 14 juli 2007 met [slachtoffer 1] naar het zwembad fietste. Bij de Olmiuslaan in Laag-Keppel kwamen ze een hem bekende man tegen. [slachtoffer 1] stak zijn wijsvinger op en draaide zijn hoofd weg. Dat wil zeggen dat je iemand in de maling of niet serieus neemt. Ze hoorden dat de man riep stil te blijven staan, maar ze zijn verder gefietst. Toen ze op de Monumentenweg in Hoog-Keppel fietsten werden ze volstrekt onverwacht aangereden. Hij, aangever, heeft geen waarschuwingssignaal of remmen gehoord. Getuige [getuige] heeft verklaard (eindnoot 4) dat hij op zaterdag 14 juli 2007 op de Monumentenweg in Hoog-Keppel reed. Achter hem reed een grijze [BMW]. Hij, getuige, haalde met een snelheid van ongeveer 40 km/u twee fietsers in. Toen hij weer naar rechts ging, hoorde hij een grote knal. In zijn spiegel zag hij dat 2 jongens door de lucht vlogen en trok daaruit de conclusie dat ze waren aangereden door de grijze [BMW]. Medeverdachte [verdachte J.] heeft verklaard (eindnoot 5) dat ze in de richting van het zwembad reden en dat hij zag dat twee jongens voor hen uit fietsten. Hij heeft tegen verdachte gezegd “daar fietsen ze”. Voor die jongens reed een stationwagon. Hij weet niet hoe hard verdachte reed, misschien 40 of 50 km/u. Plotseling vlogen die jongens over de motorkap. Hij was er niet op bedacht wat er is gebeurd. De pet van een van hen zat vast in de kapotte voorruit. Verdachte heeft bij de politie verklaard (eindnoot 6) dat, toen zijn partner op 14 juli 2007 thuis kwam en hevig ontdaan zei dat hij weer was uitgescholden door die knul van [slachtoffer 1], er iets in hem knapte. Hij zei “kom, we gaan er achter aan”. Hij wilde hem eens goed de waarheid zeggen en hem misschien wel een klap geven. Alle opgekropte woede kwam er bij hem uit. Hij beschouwde die jongen van [slachtoffer 1] als de oorzaak van alle ellende die ze hebben moeten ondergaan. Samen zijn ze achter die jongens aangereden. Zijn partner nam een stok mee van de papegaaienkooi. Hij heeft niets met zijn partner overlegd. Alles gebeurde als vanzelf. Zijn partner herkende de jongens toen ze de Rijksweg overstaken richting Hoog Keppel. Hij is achter hen aan gereden. Toen een andere auto de jongens had ingehaald, kwam hij achter hen te rijden. Hij herkende de fietser rechts als de jongen van [slachtoffer 1]. Toen hij zag hoe groot de jongens waren, realiseerde hij zich dat hij het nooit tegen hen zou kunnen opnemen, mede gezien zijn leeftijd en kortademigheid. Op dat moment besloot hij de jongens een duw met zijn auto te geven. Hij reed daarna bewust tegen de achterkant van de fietsen. De ene jongen schampte langs de auto, de andere, de jongen van [slachtoffer 1] raakte hij vol met de voorzijde van de auto. Hij zag daarna niets meer, omdat de voorruit versplinterde. Hij realiseerde zich op dat moment dat het te hard was gegaan. Verdachte heeft ter terechtzitting zijn bij de politie afgelegde verklaring bevestigd. Bewijsoverweging De rechtbank acht op grond van vorengenoemde bewijsmiddelen poging tot doodslag bewezen. Zij overweegt dat verdachte bewust de slachtoffers heeft aangereden. Gelet op de aard van de gedragingen, het met een auto met aanzienlijke snelheid inrijden op fietsers, en de omstandigheden waaronder dit is begaan, is de rechtbank van oordeel dat tenminste sprake is van voorwaardelijk opzet, dat wil zeggen dat verdachte door tegen de slachtoffers aan te rijden willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangevers zodanig zou raken dat zij zouden komen te overlijden. De rechtbank neemt hierbij in ogenschouw dat verdachte boos was op aangevers toen hij met zijn partner van huis wegging en voorts dat enige tijd verstreken is tot aan het moment van de aanrijding. Dat het op de slachtoffers inrijden meer is geweest dan alleen “een duwtje geven” zoals verdachte heeft verklaard, blijkt uit: - de verklaring van aangever [slachtoffer 1] dat hij op de motorkap en voorruit van de auto kwam; - de schade aan de auto, te weten een versplinterde voorruit waarin de pet van een van de slachtoffers vastzat; - de schade aan de fietsen van de slachtoffers; - de verwondingen die de slachtoffers hebben opgelopen; - de verklaring van [slachtoffer 2] dat hij geen remmen heeft gehoord; - de verklaring van verbalisanten dat zij geen recente bandensporen van een auto hebben gezien op het wegdek waar het ongeval heeft plaatsgevonden (eindnoot 7) ; - de verklaringen van getuige [getuige] en medeverdachte [verdachte J.], waaruit kan worden afgeleid dat verdachte ongeveer 40 km/u heeft gereden. Bewezenverklaring Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat: hij op 14 juli 2007 te Hoog-Keppel, althans in de gemeente Bronckhorst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet in een auto is gestapt en vervolgens met die door hem, verdachte, bestuurde auto met aanzienlijke snelheid van achteren op die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] (die op dat moment voor verdachte fietsten), is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezene levert op het misdrijf: 1 primair: poging tot doodslag, meermalen gepleegd. Strafbaarheid van de verdachte De raadsman heeft betoogd dat sprake is geweest van psychische overmacht bij verdachte. Verdachte en zijn partner zijn op grond van hun seksuele geaardheid gepest, getreiterd en geterroriseerd. Toen verdachtes partner op 14 juli 2007 voor de zoveelste keer werd belaagd en overstuur thuiskwam, en daarbij de naam van aangever [slachtoffer 1] noemde, is er iets geknapt bij verdachte. Hij heeft toen gehandeld onder een wezenlijke en buitennormale psychische druk, die zijn oorsprong heeft in de jarenlange pesterijen. De officier van justitie heeft zich dienaangaande op het standpunt gesteld dat geen sprake is van psychische overmacht en dat de reactie van verdachte niet redelijk was. Zij heeft gesteld dat het een mondelinge actie tegen verdachtes partner betrof en dat verdachte de tijd heeft gehad om na te denken. Aldus was geen sprake van een acute situatie. Ten slotte heeft zij gesteld dat de proportionaliteit van verdachtes handelen ontbreekt. De rechtbank overweegt het volgende. Omstandigheden die leiden tot het oordeel dat sprake was van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en behoefde te bieden, zijn onvoldoende aannemelijk geworden. Uit de stukken is wel af te leiden dat door de politie mutaties zijn gemaakt van circa vijf incidenten, waarbij (scheldende) jongeren waren betrokken, maar de naam [slachtoffer 1] komt slechts voor in de mutatie met betrekking tot het gooien van sneeuwballen eind november 2005. Op 14 juli 2007 hebben medeverdachte [verdachte J.] en de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] elkaar getroffen. Daargelaten de vraag of [slachtoffer 1] hierbij wat heeft gezegd of geroepen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte welbewust is gekomen tot het bewezen verklaarde feit. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de afstand tussen zijn woning en de plaats van de aanrijding (volgens verdachtes eigen inschatting ter terechtzitting) zo’n 1,5 kilometer bedraagt, en dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te bedenken dan wel de consequenties van zijn geplande handelen in te schatten. In plaats daarvan echter, heeft de lengte van de slachtoffers afgezet tegen zijn eigen leeftijd en gezondheidstoestand, verdachte doen besluiten juist door middel van de auto de jongens ‘de waarheid te zeggen’. Dat zich toen een situatie voordeed dat verdachte zich machteloos voelde, vindt de rechtbank niet aannemelijk. Wat er overigens ook zij van de situatie of sprake is van tegen verdachte en zijn partner gerichte (homo-)haat gedurende jaren, de rechtbank is van oordeel dat dat niet afdoet aan het welbewuste karakter van verdachtes handelen. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat verdachtes handelen buitenproportioneel is geweest. Het beroep op psychische overmacht moet, gelet op het voorgaande, worden afgewezen. Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Oplegging van straf en/of maatregel De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen die hem zullen worden gegeven door of namens de reclassering, ook als dat inhoudt dat verdachte contact moet onderhouden met een psychiater. De officier van justitie heeft verder een werkstraf van 240 uur gevorderd, te vervangen door 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, verbeurdverklaring van de auto en een rijontzegging voor de duur van 2 jaar. De raadsman heeft gesteld dat er een contra-indicatie is ten aanzien van een op te leggen gevangenisstraf. Hij heeft verzocht een deel van de gevorderde werkstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Met betrekking tot de gevorderde rijontzegging heeft de raadsman betoogd dat verdachte praktisch gezien al een jaar zijn rijbewijs niet heeft kunnen gebruiken, omdat zijn auto in beslag is genomen. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee pogingen tot doodslag. Nadat zijn partner hem had verteld dat hij was uitgescholden door een tweetal jongens uit de buurt, heeft hij het heft in handen genomen. Hij is met zijn partner in de auto gestapt en is achter de jongens aangereden. Toen hij de achter de jongens reed en inzag dat hij het tegen hen niet zou kunnen opnemen, heeft hij besloten ze een duwtje te geven met de auto. Hij heeft de jongens vervolgens met aanzienlijke snelheid geschept, als gevolg waarvan zij ten val zijn gekomen en diverse verwondingen hebben opgelopen. De rechtbank rekent verdachte zijn handelwijze zwaar aan en wijst erop dat het veel erger had kunnen aflopen. De rechtbank rekent het verdachte ook aan dat hij weinig inzicht heeft getoond in het laakbare van zijn handelen. Zo heeft hij ter terechtzitting verklaard dat hij niet in zijn recht staat om iemand iets aan te doen, maar dat hij het wel terecht vindt wat hij heeft gedaan en dat hij weer tot een dergelijk feit in staat is als iemand hem of zijn partner te na komt. De rechtbank overweegt voorts dat de vraag of er al dan niet sprake is van een tegen verdachte en zijn partner gerichte (homo-)haat, in de onderhavige procedure buiten beschouwing kan blijven, nu dit, wat daar ook van zij, het gedrag van verdachte om te handelen zoals is bewezen verklaard, niet rechtvaardigt. Naar de ervaring leert, zijn delicten als de onderhavige de oorzaak van langdurige en ingrijpende angstgevoelens bij het directe slachtoffer. Verdachte heeft, door te handelen als bewezen verklaard, de slachtoffers een traumatische ervaring bezorgd. Hij heeft op geen enkele wijze laten blijken zich rekenschap te hebben gegeven van de impact die zijn handelen op de slachtoffers heeft gehad, alleen al gezien zijn lacherige reactie op de schriftelijke slachtofferverklaring van aangever [slachtoffer 1]. Bovendien heeft verdachte – naar mag worden aangenomen – bijgedragen aan de in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid. Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal hieraan de bijzondere voorwaarde verbinden zoals door de officier van justitie is gevorderd. Daarnaast is een taakstraf, die inhoudt de maximale werkstraf, op zijn plaats. Bedoelde taakstraf zal moeten worden verricht op een projectplaats als opgenomen in de door de reclassering gehanteerde lijst van projectplaatsen. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden met dien verstande dat zij de op te leggen rijontzegging zal beperken tot één jaar, nu aannemelijk is dat verdachte gezien de inbeslagneming van zijn auto al een jaar feitelijk nauwelijks auto heeft kunnen rijden. In beslag genomen voorwerpen De officier van justitie heeft gevorderd de auto van verdachte verbeurd te verklaren. De raadsman heeft verzocht de auto terug te geven aan verdachte. Hij heeft in dit verband aangevoerd dat verdachte de auto nodig heeft, omdat hij een zeer zwak hart en rugklachten heeft. De auto heeft hij nodig om zijn familie, die zeer verspreid woont, te kunnen (blijven) bezoeken. Het afnemen van zijn auto is gelet hierop onredelijk bezwarend en hij wordt daardoor louter financieel getroffen. De rechtbank is van oordeel dat de auto die aan verdachte toebehoort, vatbaar is voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het bewezen verklaarde is begaan. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dit gezien de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, niet onredelijk bezwarend is. Toepasselijke wettelijke voorschriften Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10,14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 33, 33a, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing De rechtbank beslist als volgt. Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden. Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt dat veroordeelde contact zal onderhouden met een psychiater. Geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen. Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten: een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen. Beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht. Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 (een) jaar. Bepaalt, dat de tijd gedurende welke het rijbewijs ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde (bijkomende) straf geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: de personenauto van het merk [BMW]. Aldus gewezen door mrs. Kleinrensink, voorzitter, Hödl en Gilhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Althoff, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 augustus 2008. (eindnoot 1) Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam) proces-verbaal nr. PL0650/07-205825, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Achterhoek, Team Recherche, gesloten en getekend op 22 augustus 2007. (eindnoot 2) Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1], p.57/58 (eindnoot 3) Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2], p.69 (eindnoot 4) Proces-verbaal van verhoor van [getuige], p.79 (eindnoot 5) Proces-verbaal van verhoor van [verdachte J.], p.81/82 (eindnoot 6) Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p.93 (eindnoot 7) Proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse, p.45